Schrijft over geschiedenis en religie
 

Lutheranen in Breda

In 2020 schreef ik in opdracht van de Lutherse Kerk in Breda een brochure over het gebouw en de geschiedenis van de lutheranen in Breda. De volgende tekst is de geannoteerde versie van de geschiedenis van de lutheranen in Breda. Het onderzoek is vrijwel geheel gebaseerd op bestaande literatuur. Hierin wordt aangetoond dat vanaf het begin van de reformatie een belangrijk deel van de Bredase bevolking luthers was. Pas in de achttiende eeuw nam het aantal lutheranen aanzienlijk af.

De brochure, vormgegeven door Sjef Bakers is voor €3,- verkrijgbaar bij boekhandel Van Kemenade & Hollaers. Hierin ook een rijk geïllustreerde beschrijving van het gebouw.

Maarten Luther

Maarten Luther (1483–1546) was een augustijner monnik en hoogleraar theologie aan de universiteit van de Duitse stad Wittenberg. Door zijn theologische opvattingen kwam de Reformatie op gang, die leidde tot het ontstaan van de lutherse kerken. Aanleiding was zijn bezwaar tegen het verkopen van ‘aflaatbrieven’. Daarmee konden gelovigen ‘aflaten’ verkrijgen. Ze konden zo als het ware hun zonden en van anderen die al overleden waren, afkopen.

Op 31 oktober 1517 publiceerde hij 95 stellingen waarin hij op deze aflaatpraktijk reageerde. Volgens het verhaal spijkerde hij ze op de deur van de Slotkerk van Wittenberg. Tegenwoordig wordt deze daad als het begin van de Reformatie beschouwd. Maar eigenlijk wilde Luther alleen een discussie op gang brengen over de vraag of je door aflaten te verkopen zonden kon vergeven.

Maar de paus was niet bereid in discussie te gaan: hij verklaarde Luther tot ketter en excommuniceerde hem in 1521. Keizer Karel V verklaarde hem vogelvrij. Luther verkeerde hierdoor in levensgevaar, maar hij werd beschermd door een aantal Duitse vorsten. Een van zijn beschermers, keurvorst Frederik de Wijze van Saksen, verborg hem in het kasteel Wartburg, waar hij het Nieuwe Testament uit het Grieks in het Duits vertaalde.

Luther had het gezag van paus en bisschoppen uitgedaagd: aflaten waren menselijke verzinsels, zo stelde hij, want in de Bijbel is hierover niets te vinden. Luther kwam tot de conclusie dat niet de kerk als instituut, maar de Bijbel het hoogste gezag heeft. Daarom verwierp hij de leer van de rooms-katholieke kerk, voor zover die niet gebaseerd was op de Bijbel. Een voorbeeld is zijn mening over het celibaat: er stond nergens in de Bijbel dat priesters niet mochten trouwen. Luther zelf zou in 1525 in het huwelijk treden. En natuurlijk schafte hij de aflaten af.

Zo ontstonden er in vele Duitse staten en in Scandinavië lutherse kerken.

Luther in de Nederlanden

De ideeën van Luther sloegen snel aan in de Nederlanden. Er was ook hier veel kritiek op de rooms-katholieke kerk. Werken van Luther waren al in 1519 verkrijgbaar in Antwerpen, destijds de grootste stad van de Nederlanden. Maar het kwam hier niet tot een oprichting van lutherse gemeenten. Veel Duitse vorsten steunden Luther, maar Karel V, de landsheer van de Nederlanden, bestreed zijn ideeën. Op 5 oktober 1520 werden de boeken van Luther in het openbaar verbrand.1 Bijna drie jaar later werden de eerste twee lutheranen, Hendrik Vos en Johannes van den Esschen die afkomstig waren uit Antwerpen, op de Grote Markt in Brussel op de brandstapel ter dood gebracht.2

Maar de geschriften van Luther en andere reformatoren bleven circuleren onder de bevolking en in veel steden waren er geheime bijeenkomsten waarop deze boeken werden besproken. Van tijd tot tijd werden er mensen veroordeeld vanwege ‘lutherse’ opvattingen, maar dat wijst niet op het bestaan van lutherse gemeenten. Het woord ‘luthers’ werd gebruikt voor allerlei ideeën die niet strookten met de leer van de rooms-katholieke kerk.3

Karel V was voor de vervolging van ‘lutheranen’ afhankelijk van lokale besturen. Maar die voelden er weinig voor om daadwerkelijk tot vervolging over te gaan. Ze hechtten zeer aan de lokale autonomie en wilde weinig weten van inmenging door het centrale gezag.4

Breda

Vanuit Antwerpen, maar ook vanuit Dordrecht, dat toen ook een belangrijk luthers centrum was, vonden de ideeën van Luther hun weg naar Breda. Rondtrekkende predikers gaven onderricht in ‘ketterse’ opvattingen. Tussen 1528 en 1531 arresteerde de schout van Turnhout verschillende mensen die ook in Breda dergelijke ideeën hadden verspreid. Ook in het Stadsarchief van Breda zijn vanaf 1529 aanwijzingen te vinden dat er opgetreden werd tegen ketterij. Maar de straffen waren niet streng en de belangstelling voor Luthers ideeën bleef bestaan. In de jaren dertig van de zestiende eeuw werden er in Breda boeken van Luther op straat verkocht. Zelfs in kringen van het stadsbestuur was er kritiek op de Rooms-Katholieke Kerk en bestond er sympathie voor hervormingsbewegingen. Bovendien had de inquisitie in Brabant niets te zeggen.

Ook in de jaren veertig werden van tijd tot tijd verboden boeken in beslag genomen en werden mensen die illegale religieuze bijeenkomsten organiseerden op het matje geroepen bij het stadsbestuur. Daar bleef het meestal bij. Slechts één ‘ketter’ is ooit op een Bredase brandstapel aan zijn einde gekomen. Uit de archieven is niet op te maken of het daarbij om lutheranen ging. Er waren allerlei dissidente religieuze stromingen in de Nederlanden en rechters noemden die voor het gemak of uit onwetendheid meestal ‘luthers’. Wel zijn er lutherse ideeën aan te wijzen: zo kreeg in 1546 ene Frans Elens een boete omdat hij in het openbaar het verkopen van aflaten had afgekeurd.5

Zeker als het om burgers uit de eigen stad ging, waren de Bredase schepenen terughoudend. Ze gingen pas tot vervolging over wanneer iemand te openlijk predikte of wanneer de vrees bestond dat iemand zijn kritiek met geweld kracht zou bijzetten. De stadsbestuurders zaten niet op mensen te wachten die hun gezag trachtten te ondermijnen.6

Een echte lutherse gemeente met een predikant was er waarschijnlijk niet. In 1533 legden Antwerpse lutheranen aan Luther de vraag voor of ze het sacrament van de eucharistie mochten vieren, met andere woorden: of ze echte kerkdiensten mochten houden. Luther reageerde negatief. In 1544 herhaalde hij dit verbod en schreef aan de Antwerpenaren dat het alleen was toegestaan huispredicaties te houden aan de hand van de Bijbel, de catechismus of dergelijke boeken.7

Nergens in de Nederlanden werden er dus lutherse kerkdiensten gehouden of waren er lutherse gemeenten. Ook voor Breda gold dat aanhangers van Luther zich voor de buitenwereld als katholiek voordeden, maar binnenskamers de Rooms-Katholieke Kerk bekritiseerden en de leer van Luther bestudeerden en bespraken.8

Lutheranen en calvinisten samen op weg?

Het jaar 1566 leek een grote ommekeer te brengen. Landvoogdes Margaretha van Parma, die de Nederlanden bestuurde namens de Spaanse koning Filips II, beloofde op 5 april dat de vervolging van ‘ketters’ zou stoppen. In Breda nam daarop het aantal bijeenkomsten van zowel calvinisten en doopsgezinden als lutheranen toe. Maar er ontstonden spanningen met de katholieken in de stad en in de zomer van 1566 kondigde het stadsbestuur maatregelen aan tegen protestantse bijeenkomsten omdat men bang was voor het ontstaan van rellen tussen katholieken en protestanten.

In augustus woedde in vele plaatsen in de Nederlanden, waaronder Antwerpen en Breda, de Beeldenstorm. Willem van Oranje en andere hoge edelen weigerden hiertegen op te treden. Met dit protest werd landvoogdes Margaretha van Parma onder zware druk gezet. Ze was namelijk afhankelijk van edelen als Willem van Oranje om de orde te herstellen. Maar deze waren van mening dat hard optreden de zaak alleen maar zou verergeren.

Ze kon niet anders dan toegeven en voortaan mochten protestanten in het openbaar preken, in afwachting van een definitieve regeling van de godsdienstkwestie. Willem van Oranje voldeed daarop alsnog aan het bevel om de orde te herstellen. Hij ging naar Antwerpen en zorgde ervoor dat zowel katholieken, calvinisten als lutheranen godsdienstoefeningen konden houden in de stad.9

Willem van Oranje probeerde katholieken, calvinisten en lutheranen vreedzaam naast elkaar te laten samenleven.10 Daarbij probeerde hij de calvinisten en lutheranen tot elkaar te brengen.11 Samen met zijn broer Lodewijk van Nassau en een aantal Duitse vorsten deed hij pogingen de leer van de Luther met die van Calvijn te verenigen.12 Lodewijk had als gouverneur van Breda de taak om die toenadering hier te bewerkstelligen.

Eind oktober 1566 stelde Willem van Oranje een zekere Borckmij aan als luthers predikant in Breda.13 Hij moest leiding geven aan de Bredase lutheranen zodat ze met de calvinisten konden onderhandelen. Allereerst probeerde Lodewijk beide groepen zo ver te krijgen dat ze van dezelfde ruimte gebruik zouden maken voor hun bijeenkomsten.14

De beeldenstorm had echter de verhoudingen tussen calvinisten en lutheranen verslechterd. Een lutheraan uit Breda had een pamflet geschreven tegen het verwijderen van beelden uit de kerken. Bovendien vond hij dat de calvinisten niet het recht in eigen hand hadden mogen nemen door zelf de beelden uit de kerken te verwijderen.

Hij kreeg een repliek van niemand minder dan Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, een belangrijke medewerker van Willem van Oranje en overtuigd calvinist. Beelden horen niet in de kerk, vond Marnix, en als de overheid in gebreke blijft, dan moeten de gelovigen zelf in actie komen.15

Jan Baptist Vogelsanck, een ambtenaar die de Nassaus al jarenlang had gediend, kreeg de opdracht om te bemiddelen. Begin november 1566 begon hij met beide partijen te praten. Eerst sprak hij met de calvinisten. Deze hadden een schuur op de Zandberg, even ten zuiden van de stad, toegewezen gekregen om daar hun godsdienstoefeningen te houden. Ze waren bereid de schuur een dag in de week af te staan aan de lutheranen, als hun eigen diensten daardoor maar niet gehinderd werden. De lutheranen gingen daar niet op in. Ze wezen op de verschillen tussen de lutherse en de calvinistische leer en beweerden dat calvinistische predikanten hen hadden beledigd. Bovendien hadden ze een eigen ruimte waar ze bijeen kwamen en hadden er geen behoefte aan om te verhuizen en een gebouw met de calvinisten te delen.

Toch dacht Vogelsanck dat verdere toenadering mogelijk zou zijn. Die hoop werd op 13 november 1566 de bodem ingeslagen.

Tijdens een bijeenkomst van de lutheranen verkondigde Borckmij dat predikanten die niet door de overheid waren benoemd, bedriegers waren en geïnspireerd werden door de duivel: ze veroorzaken onrust en oproer. Hiermee verwees hij naar de calvinistische predikanten. Die hadden, in tegenstelling tot Borckmij, geen aanstelling van Willem van Oranje en bovendien hadden ze volgens de lutherse predikant de hand gehad in de recente beeldenstorm.

Nu was onder de aanwezigen ook de calvinistische predikant Jehan Gillain. Hij raakte in discussie met Borckmij. De zaak liep uit de hand toen een zekere Adriaan de Backer, een lutheraan, op de bijeenkomst verscheen. Hij riep tegen Gillain: ‘Wij komen niet naar uw preken; gij daarentegen komt hier het volk opruien en in beweging brengen’. Gillain antwoordde: ‘Ik kom niet om op te ruien, maar om op minnelijke wijze met u gezamenlijk te spreken. Als gij naar onze preken komt, zullen wij dat niet voor oproermakerij houden.’ Maar een aantal aanwezigen begon hem te bedreigen en Gillain hield verder wijselijk zijn mond.

Zowel de lutherse als de calvinistische leiders verzekerden Vogelsanck achteraf dat ze de gang van zaken betreurden. De calvinisten vonden het onverstandig van Gillain dat hij tijdens een bijeenkomst van de lutheranen hun predikant had bekritiseerd. Het stadsbestuur maakte aan iedereen bekend dat dergelijke ongeregeldheden niet meer getolereerd zouden worden. De leiders van beide partijen ondersteunden dit.

Maar het lukte Vogelsanck niet om de predikanten van beide zijden rond de tafel te krijgen. Dat zou toch mogelijk moeten zijn, vond hij, ‘want ze komen mij voor, goede en zachtzinnige lieden te zijn.’ Graag had hij Lodewijk willen melden dat beide groepen samen hun godsdienstoefeningen zouden houden. De calvinisten waren daar best toe bereid, aldus Vogelsanck, ‘maar de lutheranen hebben daar geen zin in’. Zijn pogingen waren vergeefs geweest en daarom had hij de schout gevraagd te proberen om de beide groepen bij hem thuis uit te nodigen. Als dit resultaat opleverde, zou hij dat laten weten, schreef Vogelsanck aan Lodewijk.16

Daar kwam het niet meer van. Willem van Oranje had zijn nek uitgestoken door calvinisten en lutheranen toestemming te geven om in het openbaar bijeen te komen en te preken. Landvoogdes Margaretha van Parma was hier noodgedwongen mee akkoord gegaan, maar in januari 1567 voelde Margaretha zich alweer sterk genoeg om hieraan een einde te maken.17 Willem besefte dat hij op dat moment geen kans maakte tegen de Spaanse overmacht. Op 22 april 1567 verliet hij Breda en vertrok naar Dillenburg.18 Vervolgens namen Spaanse troepen bezit van de stad. Het leidde niet meteen tot vervolging van ‘ketters’. De situatie was weer zoals in de jaren voor 1566: bijeenkomsten van lutheranen en calvinisten waren toegestaan, zolang ze zich niet in het openbaar lieten horen.19

Volgens de historicus A.Th. van Deursen waren alle pogingen van Willem van Oranje om tot een vergelijk te komen tussen lutheranen en calvinisten tot mislukken gedoemd. Beide partijen waren er slechts op uit om hun eigen standpunten te verdedigen. Willem begreep niet dat ze tot het uiterste wilden gaan om hún waarheid overeind te houden. Compromissen zoals Willem die graag zag, waren niet aan hen besteed.20

Religievrede

Vanaf 1572 begonnen de opstandelingen tegen de Spaanse koning successen te boeken. Brielle viel in handen van de geuzen en het lukte de Spanjaarden niet om Haarlem, Alkmaar en Leiden te heroveren. De Spaanse koning Filips II verloor zijn greep op de Nederlanden. Op 8 november 1576 sloten de Nederlandse gewesten de Pacificatie van Gent. De Spaanse troepen zouden de Nederlanden moeten verlaten, gevangenen werden vrijgelaten en ballingen konden terugkeren.21

Het duurde echter nog tot 4 oktober 1577 totdat Willem van Oranje zijn gezag kon herstellen in Breda. Toen pas verlieten de Duitse huurlingen de stad, die ze een jaar lang geterroriseerd hadden. Het stadsbestuur verzocht gevrijwaard te worden van een nieuw garnizoen en dit verzoek had succes: voortaan zouden de Bredanaars zelf hun stad verdedigen.22

Op 14 september 1578 werd in Breda de religievrede afgekondigd. Dit was een uitvloeisel van de pogingen van Willem van Oranje om katholieken en protestanten gezamenlijk de godsdienstvrijheid te laten verdedigen tegenover Spanje. Als gevolg hiervan werden de kerken in Breda verdeeld. De katholieken behielden de Grote Kerk en de calvinisten kregen de Markendaalse Kerk. Het stadsbestuur kon het echter niet eens worden over de vraag of ook de lutheranen een kerk in gebruik zouden mogen nemen. Uiteindelijk hakte Willem van Oranje de knoop door: op 30 juli 1579 kregen de lutheranen de ‘spilschuur’ in de Nieuwstraat als kerk toegewezen.23 Hier werden vroeger de benodigdheden voor de processies opgeslagen.24 Toen de stad in juni 1581 weer in Spaanse handen kwam, was het gedaan met de religievrede en raakten de lutheranen, en uiteraard ook de calvinisten, hun kerken weer kwijt.25

De eerste lutherse predikant in Breda

De list met het Turfschip bracht Breda in 1590 weer in handen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Vanaf die tijd wordt er melding gemaakt van bijeenkomsten van lutheranen in huizen van particulieren. Soms waren er wel honderd mensen bijeen. Voor die bijeenkomsten kwamen predikanten uit Middelburg, Rotterdam, Amsterdam en Woerden naar Breda.26

Op 20 juni 1618 kon de lutherse gemeente in Breda eindelijk een eigen predikant benoemen: Justus Brouwer, in het Latijn Zythopaeus. Het stadsbestuur had hier bezwaar tegen: men was bang dat dit verdeeldheid zou brengen in de stad en onrust kon men niet gebruiken vanwege het voortdurende gevaar van Spaanse aanvallen. Prins Maurits gaf als heer van Breda echter toestemming aan Brouwer om te preken. De lutheranen huurden daarop in augustus 1619 een schuur bij de Waterpoort, aan het zuideinde van de Nieuwstraat. Kort daarop kochten Jacop Wouters en Abraham Lodewijcx de schuur om er een kerk in te richten. De verovering van Breda door Spinola in 1625 maakte tijdelijk een einde aan het bestaan van de lutherse gemeente in Breda, maar nadat Frederik Hendrik de stad in 1637 had heroverd, werd de gemeente opnieuw opgericht. Een jaar later kreeg de lutherse gemeente weer een predikant: Johannes Kalckberner.27

Sindsdien konden de lutheranen ongestoord hun bijeenkomsten houden. In de Republiek was hun geloof niet verboden, zoals het katholieke geloof, maar ze genoten niet de bevoorrechte positie van de calvinisten.28

Na 1648

Recent onderzoek heeft aan het licht gebracht dat er in de zeventiende eeuw meer lutheranen in Breda waren dan eerder gedacht. Misschien was zelfs een kwart van de bevolking luthers. Er waren naar schatting 1500 tot 2000 lutheranen op een totale bevolking van 6000 tot 8000.29

Ook vooraanstaande Bredase families behoorden tot de lutherse kerk. De familie Van Bernagien behoorde vanouds tot de bestuurlijke elite van de stad. Dat eigenlijk alleen calvinisten bestuurlijke functies mochten bekleden, was niet zo’n probleem. Nadat bijvoorbeeld Goswinus van Bernagien in 1660 was benoemd tot stadhouder van Breda, liet hij zijn kinderen dopen in de (calvinistische) Grote Kerk, terwijl hij lid bleef van de lutherse kerk. Een deel van de familie Van Bernagien was katholiek en in één geval is een katholiek lid peetvader van een luthers neefje van hem. Bij de doop zelf in de lutherse kerk was de peetvader overigens niet aanwezig.30

Recent onderzoek naar de positie van de katholieken in de Republiek heeft aangetoond dat ook katholieke leden van de bestuurlijke elite voor de vorm calvinistisch werden om hun vooraanstaande posities te kunnen behouden. Tegelijkertijd waren ze geen religieuze scherpslijpers en gingen ze gemakkelijk om met mensen van een andere kerk.

De lutherse gemeente in Breda bestond dus niet alleen uit soldaten: Duitse huurlingen die in de stad gelegerd waren. Maar het waren er wel zo veel dat in 1641 het kerkgebouw moest worden vergroot.31

Ook handelaren en ambachtslieden uit Duitsland die op zoek waren naar werk kwamen in Breda terecht. Ook dat zorgde voor een aanwas van het aantal lutheranen.

KALCKBERNER

En dan waren er natuurlijk nog de predikanten. Er was geen opleiding voor lutherse predikanten in de Nederlanden: die kwamen uit Duitsland. Hun familie bleef soms nog generaties lang in Breda.

Dat was bijvoorbeeld het geval met de familie van Johannes Kalckberner, die in 1638 predikant was geworden in Breda. In 1674 werd Pieter Jacob Kalckberner in de Lutherse kerk gedoopt. In de loop van zijn leven verwierf hij nogal wat onroerend goed in Breda en omgeving, waaronder een stuk land tussen Breda en Oosterhout. Het draagt nog steeds zijn naam, maar helaas was deze op de oude documenten blijkbaar moeilijk leesbaar, want men heeft er Kalix Berna van gemaakt. Een bekend begrip voor iedereen die wel eens met de auto richting Utrecht gaat, want het is de naam van het tankstation aan de A27 op het voormalige landgoed van Pieter Jacob Kalckberner.32

Pieter Jacob bleef zijn hele leven in Breda wonen, aan de Prinsenkade 8. In het avondmaalregister van de Lutherse kerk staat ‘deze is afgevallen tot het pausdom’ oftewel: hij is katholiek geworden.33 Hij stierf in 1741 en werd begraven in de Grote Kerk.

Zo zien we dat de muren tussen de verschillende geloven in Breda niet hoog waren. Het verklaart misschien ook waarom het aantal lutheranen in de loop van de achttiende eeuw terugliep. Daar kwam bij dat het geboortecijfer onder de katholieken hoger was en dat de immigratie uit Duitsland afnam. Onder meer door de verzanding van de Mark ging de handel en daardoor de Bredase economie achteruit.

Dat nam niet weg dat er nog zo veel lutheranen waren in Breda dat er tussen 1767 en 1795 twee predikanten waren aangesteld. In 1777 kocht de lutherse gemeente de huidige kerk aan de Veemarktstraat.

De lutherse kerk nu

Tegenwoordig zijn er vooral in Duitsland en Scandinavië lutherse gemeenten, maar ook in Brazilië, op Sumatra en in de Verenigde Staten. Volgens de Lutherse Wereld Federatie zijn er ca 65 miljoen lutheranen op de wereld.

De Evangelisch-Lutherse Kerk in Nederland is in 2004 samen met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). Maar binnen die kerk bleven er Evangelisch-Lutherse gemeenten, zo ook in Breda.

Het aantal leden nam echter zo sterk af dat de Evangelisch-Lutherse Gemeente Breda te weinig middelen en mankracht had om de gemeente zelfstandig te laten voortbestaan. Daarom is de Evangelisch-Lutherse Gemeente Breda in 2014 gefuseerd met de Protestantse Gemeente in Breda.

Sinds 2019 zijn er geen lutherse vieringen meer in de Lutherse Kerk. Maar omdat de Protestantse Gemeente Breda uitdrukkelijk heeft beloofd het luthers erfgoed te bewaren, worden er van tijd tot tijd lutherse vieringen gehouden in een van de drie andere protestantse kerken van de Protestantse Gemeente Breda.

Daarnaast zoekt de Protestantse Gemeente naar mogelijkheden om de Lutherse Kerk een functie te geven in de binnenstad. Hier zijn winkelende mensen, toeristen, mensen die de stilte zoeken of zin hebben in een praatje. Daarom is de kerk regelmatig open. Gastvrouwen en gastheren kunnen vertellen over gebouw en de Lutherse traditie, maar geven de mensen ook de ruimte zichzelf te zijn en alleen rond te kijken of stil te zijn.

Door de kerk open te stellen voor manifestaties als Open Monumentendag, Cultuurnacht, Breda Jazz Festival, en Tranen van Van Cooth vervult het gebouw een maatschappelijk relevante functie voor Breda. Ook wordt een culturele functie gestimuleerd door concerten en exposities te organiseren. De Lutherse Kerk is opgenomen in de diverse stadswandelingen en de tuin doet op alle donderdagavonden in augustus dienst als luistertuin voor de beiaardconcerten in de toren van de Grote Kerk.

Ook voor religieuze bijeenkomsten is er nog steeds plaats: de Ekklesia Breda en de Remonstranten Breda komen hier regelmatig samen.

Om de kosten van het gebouw te kunnen dekken worden de ruimtes verhuurd voor diverse activiteiten zoals trouwerijen, jubilea, diners en lunches, symposia, vergaderingen en workshops.

Colofon

Tekst: Jan Brouwers

Met medewerking van: Joke Pelle, Peter van de Steenoven, Helma van der Holst, Jochen Dijkshoorn, Piet van der Werf, Bertus de Keizer.

Dit is de geannoteerde versie van de tekst die verscheen in een informatiebrochure van de Lutherse Kerk in Breda.

Beenakker, A.J.M. Breda in de eerste storm van de opstand. Van ketterij tot beeldenstorm 1545–1569. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland 20 (Tilburg 1971).

Beerman, V.A.M., en J.L.M. de Lepper, ‘De lotgevallen van de stad’, in: F.A. Brekelmans e.a. (red.), Geschiedenis van Breda. II Aspecten van de stedelijke historie 1568–1795 (Schiedam 1977).

Brekelmans, F.A., ‘De Vrede van Breda en de stad’, in: Jaarboek ‘De Oranjeboom’ 20 (1967), 18–34.

Deursen, A.Th. van, De last van veel geluk. De geschiedenis van Nederland 1555–1702 (Amsterdam 2004).

Dooremans, D., Het archief van de Evangelisch-Lutherse Gemeente te Breda (Breda 1966).

Eijnatten, Joris van, en Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum 2005).

Graaf, Ronald de, De prins. Willem van Oranje, 1533–1584 (Elburg 2018).

Hallema, A., ‘Wording en lotgevallen van het protestantisme te Breda tot de komst van Alva op 30 juni 1568.’, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 38 (1952), 14–37.

Israel, Jonathan I., De Republiek 1477–1806 (Franeker 1997 vierde druk).

Kappelhof, A.C.M., ‘“Schijnbare stabiliteit”. De demografische ontwikkeling van de steden ’s-Hertogenbosch en Breda in de vroeg-moderne periode (1600–1800)’ https://deoranjeboom.nl/wp-content/uploads/2015/03/demografie-kappelhof.pdf.

Kerkeraad der Evangelisch-Lutherse Gemeente Breda & omstreken, Bredase lutheranen. Kort overzicht van geschiedenis & actualiteit (Breda 1992).

Lepper, J.L.M. de, ‘Stadhouder Goswinus van Bernagien en de Bredase katholieken’, in: Jaarboek De Oranjeboom 20 (1967) 35–69.

Manen, K.G. van, ‘Luthers weerklank in de Nederlanden: van Antwerpen tot Amsterdam, circa 1520–1605’, in: Lutheranen in de Lage Landen. Geschiedenis van een godsdienstige minderheid (ca. 1520–2004) (Zoetermeer 2011) 47–121.

Mosselveld, J.H. van, ‘De Kalix Berna’, in: Jaarboek De Oranjeboom 11 (1958) 1–5.

Mout, M.E.H.N., ‘Het intellectuele milieu van Willem van Oranje’, in: BMGN – Low Countries Historical Review 99 (1984), 596–625. Geraadpleegd via http://doi.org/10.18352/bmgn-lchr.2530.

Placidus, Pater, ‘De religievrede te Breda (II)’, in: Jaarboek ‘De Oranjeboom’ 7 (1954), 46–63.

Pont, J.W., Geschiedenis van het lutheranisme in de Nederlanden tot 1618. Verhandelingen rakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst uitgegeven door het Teyler’s Godgeleerd Genootschap. Nieuwe serie, 17. (Haarlem 1911).

Schulz-Jacobi, J.C., Oud en nieuw uit de geschiedenis der Nederlandsch-lutherse kerk (Rotterdam 1866).

Visser, C.Ch.G., De lutheranen in Nederland, tussen katholicisme en calvinisme. 1566 tot heden (Dieren 1983).

Woltjer, J.J., Op weg naar tachtig jaar oorlog. Het verhaal van de eeuw waarin ons land ontstond. Over de voorgeschiedenis en de eerste fasen van de Nederlandse opstand (z.p. 2011).


  1. Van Manen, ‘Luthers weerklank’, 55.  ↩︎

  2. Visser, De lutheranen in Nederland, 11.  ↩︎

  3. Van Manen, ‘Luthers weerklank’, 64–65.  ↩︎

  4. Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 149–150.  ↩︎

  5. Hallema, ‘Wording en lotgevallen’, 15–19.  ↩︎

  6. Beenakker, Breda in de eerste storm, 32.  ↩︎

  7. Van Manen, ‘Luthers weerklank’, 47–68  ↩︎

  8. Hallema, ‘Wording en lotgevallen’, 19.  ↩︎

  9. Woltjer, Op weg, 381–383.  ↩︎

  10. Beenakker, Breda in de eerste storm, 88–91.  ↩︎

  11. Beenakker, Breda in de eerste storm, 110.  ↩︎

  12. Mout, ‘Het intellectuele milieu’, 608.  ↩︎

  13. Hallema, ‘Wording en lotgevallen’, 24.  ↩︎

  14. Beenakker, Breda in de eerste storm, 114–115.  ↩︎

  15. Pont, Geschiedenis van het lutheranisme, 188–189  ↩︎

  16. Schulz Jacobi, Oud en nieuw, 1–6.  ↩︎

  17. Woltjer, Op weg, 392.  ↩︎

  18. Beenakker, Breda in de eerste storm, 125.  ↩︎

  19. Beenakker, Breda in de eerste storm, 126–132.  ↩︎

  20. Van Deursen, De last van veel geluk, 54.  ↩︎

  21. Woltjer, Op weg, 421–424  ↩︎

  22. Beermann en De Lepper, ‘De lotgevallen van de stad’, 212–32.  ↩︎

  23. Placidus, ‘De religievrede te Breda (II)’, 52–57.  ↩︎

  24. Brekelmans, ‘De Vrede van Breda, 23.  ↩︎

  25. Placidus, ‘De religievrede te Breda (II)’, 52–57.  ↩︎

  26. Dooremans, Het archief van de Evangelisch–Lutherse gemeente, 4.  ↩︎

  27. Dooremans, Het archief van de Evangelisch–Lutherse gemeente, 4–5.  ↩︎

  28. Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 178.  ↩︎

  29. Kappelhof, ‘“Schijnbare stabiliteit”’.  ↩︎

  30. De Lepper, ’Stadhouder Goswinus van Bernagien’.  ↩︎

  31. Kerkeraad, Bredase lutheranen.  ↩︎

  32. Van Mosselveld, ‘De Kalix Berna’.  ↩︎

  33. Stadsarchief Breda, Lidmaten Luthers Breda, 1666–1724, inv.nr. 93.https://images.memorix.nl/brd/download/default/841a3de8–8751–11e3–a9f0–0bbdcd7d793b.jpg  ↩︎