Schrijft over geschiedenis en religie
 

Borstvoeding en bescherming van zuigelingen

De R.K. Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen in Breda

Bij het 25-jarig bestaan van de R.K. Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen in Breda — dat werd gevierd in 1938 — herinnerde een van de oprichters, de huisarts Chr. Mol, zich dat in 1913 nog vijftien tot twintig procent van de zuigelingen stierf. Een andere huisarts schreef destijds: ‘Wanneer er evenveel kalveren of veulens stierven zou er al lang een interpellatie in de Kamer gekomen zijn; maar nu het “maar” zuigelingen zijn…’. Niet de overheid maar particuliere organisaties namen in Breda het initiatief om hier iets aan te doen. Naast protestantse en neutrale organisaties werden ook de katholieken actief op dit gebied.

De Vereeniging

De bisschop van Breda, Petrus Leijten, riep een aantal dames bij elkaar die op 7 juli 1913 de rooms-katholieke Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen in Breda oprichtten. Zoals dat hoorde had de vereniging een patrones, de H. Barbara, en een geestelijk adviseur, kapelaan A.A.C.J. Asselbergs. Presidente werd F. Sassen-Jurgens, vice-presidente A. van Sasse van Ysselt-de Kuijper, secretaresse Anna de Ruijter, penningmeesteresse Johanna Kessler, en het bestuur werd gecompleteerd met Antoinette Klep.

Op grond van de achternamen kunnen we constateren dat de dames uit de meest vooraanstaande families van Breda kwamen. De familie Klep was bijvoorbeeld eigenaar van de ijzergieterij Etna, Johanna Kessler was een vermogende dame die zeer actief in allerlei vrouwenorganisaties.

De dames waren zich er van bewust dat ze een enorme taak op zich genomen hadden: ‘Zie het kleine, donzige sneeuwvlokje, op zich zelf niets maar langzaam zich samenvoegend tot een sneeuwbal, tot een lawine: de macht der Vereeniging. Alléén kunnen we weinig, vereenigd kunnen we alles.’

Contact met moeders

De dames van de Vereeniging probeerden zo veel mogelijk bij de mensen aan huis te komen. Dat was niet zozeer om de kinderen te verzorgen, maar om de moeders advies te geven.

Het was in die tijd gebruikelijk dat kinderen binnen een dag nadat ze ter wereld waren gekomen, werden gedoopt. Dankzij de administratie van de katholieke kerk kon de vereniging in het kielzog van de pastoor of kapelaan binnenkomen in een gezin waar juist een kind was geboren.

Daarnaast hadden ze nog een andere methode om met moeders en zuigelingen in contact te komen. Het bestuur schafte een weegschaal aan en probeerde de moeders ertoe te brengen hun kinderen regelmatig te laten wegen. Dit gebeurde in het gasthuis aan de Haagdijk. Zo kon gemakkelijk worden nagegaan of het kind normaal groeide. Ook konden de moeders tijdens deze bezoeken weer van advies worden voorzien.

Huisbezoeken

Maar aanvankelijk liep het meeste contact via huisbezoeken. Hiervan werden aantekeningen bijgehouden die de dames met elkaar bespraken. Daaruit blijkt dat ze zich vooral op de arbeidersgezinnen gingen richten. Een aantekening uit 1914 zegt het volgende over een gezin in de Nassaustraat, een van de betere buurten in Breda: ‘net burgergezin, geen bezoeken nodig’. De burgerij was voldoende bekend met hygiëne en kinderverzorging. Daar hoefden de dames hun energie niet voor aan te wenden. Elders was werk genoeg.

Veel moeders konden zich geen hulp veroorloven en moesten na de bevalling zelf voor het huishouden zorgen. Vrouwen van middenstanders moesten meehelpen in de winkel. De bezoeksters drongen er bij de vrouwen op aan dat ze na de bevalling voldoende rust zouden nemen. Het is de vraag of deze goede raad altijd kon worden opgevolgd, al kon de vereniging zorgen voor hulp in de huishouding.

De dames letten er ook op dat de pasgeboren baby’s niet in een benauwde bedstee sliepen. Zo nodig werden er gratis wiegjes ter beschikking gesteld. Stoomtimmerfabriek Van der Sande aan de Emmastraat zette die in elkaar. De vrouw van de directeur was een van de bezoeksters van de vereniging.

Borstvoeding

Ook over de voeding gaven de bezoeksters advies. Ze probeerden de moeders ertoe over te halen borstvoeding te geven en als het kind toch flesvoeding kreeg, de flessen goed schoon te houden. Borstvoeding werd in Noord-Brabant nauwelijks gegeven omdat de katholieke geestelijkheid daar tot dan toe campagne tegen had gevoerd

Solidariteit

De dames-bezoeksters vonden dat ze als vrouwen die een bevoorrechte maatschappelijke positie bekleedden een eigen taak hadden tegenover vrouwen die het minder goed hadden dan zij. ‘Bestrijding der kindersterfte is eene heerlijke taak der vrouw in onze dagen’, sprak de voorzitster tijdens de jaarvergadering van 1916.

Ze zag dit werk al een vorm van solidariteit tussen vrouwen, die de grenzen tussen de verschillende klassen oversteeg.

‘Wij verkeeren thans in een tijdperk waarin de ontwikkelde vrouw beseft, dat zij hare levenstaak zoo vruchtbaar kan uitbreiden buiten haar eigen haard, buiten haar eigen kring, zoolang nog zoovele andere kinderen het noodige naar ziel en lichaam derven. Zij weten hoe onze hedendaagse wetgeving steeds dieper grijpt in het leven der economisch zwaksten en daarom is het ook de taak voor de vrouwen van beteren stand hare minder bedeelde of minder ontwikkelde zusters met raad en daad bij te staan, haar te wijzen op de plichten, die zij te vervullen hebben jegens hare kleinen en die zij vaak zoo schandelijk verwaarloozen, deels uit gemakzucht, deels uit onwetendheid.’

De RK Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen was een voorbeeld van de manier waarop mensen uit de hogere kringen hun morele opvattingen probeerden over te brengen aan de lagere bevolkingslagen. Er werd op gelet of de mensen een fatsoenlijk leven leidden en of ze naar de kerk gingen. De hulp was hier echter niet van afhankelijk.

Het werk van de RK Vereeniging tot Bescherming van Zuigelingen in Breda e.o. was in die eerste jaren vrijwilligerswerk gebaseerd op solidariteit.

Professionalisering

In 1915 waren 149 gezinnen bezocht, in 1916 was dat aantal gestegen tot 527, maar deze spectaculaire stijging zette niet door. In 1917 daalde het aantal bezoeken tot 289 en het aantal bezoeksters bleek te zijn teruggelopen van 30 tot 14. Het werk was te zwaar voor de bezoeksters. Daarom was het bestuur in juni 1916 al overgegaan tot de aanstelling van een gediplomeerde lekenverpleegster, die gezinnen bezocht en hulp verleende in gevallen waarin de bezoeksters geen uitkomst konden bieden.

Het werk verschoof steeds meer naar de professionele krachten. Hierdoor zag het bestuur zich in 1930 genoodzaakt, ‘hoe onaangenaam ook’ haar onafhankelijkheid op te geven. Als ‘Afdeling zuigelingen’ werd ze een onderdeel van de afdeling Breda van het Wit-Gele Kruis en zou als zodanig nog ruim tien jaar bestaan.

23 augustus 2019

Gebaseerd op: Jan Brouwers, Kruisvereniging Breda 100 jaar. 1903-2003 (Breda 2003) 49-73.

Archieven

Stadsarchief Breda
Thuiszorg Breda
Bisdom Breda, dossier Wit-Gele Kruis
Jaarverslagen gemeente Breda

Brabants Historisch Informatie Centrum, ’s-Hertogenbosch
Provinciale Noord-Brabantse Kruisvereniging

Literatuur: Artikelen Bredasche Courant en Dagblad De Stem.
P.M. Burghouts, ‘Volksgezondheid en volkshuisvesting in de periode 1901-1940’, in: H.F.J.M. van den Eerenbeemt ed., Aspecten van het sociale leven in Breda na 1850 (Tilburg 1965).
M.J.M. Duijghuisen, Geschiedenis van Breda III, 1795-1960, Hoofdlijnen en accenten (Breda 1990).
Th. Engelen en H. Hillebrand, ‘Vruchtbaarheid in verandering. Een gezinsreconstructie in Breda, 1850-1940’, in: *Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis• 9 (1985) 248-289.
J.P. Gribling, Vijftig jaar Wit-Gele Kruis in Noord-Brabant (z.p. 1966).
Ria Wijnen-Sponselee, Het Wit-Gele Kruis in Noord-Brabant 1916-1974: intermediair tussen medische verworvenheid en sociale acceptatie (Tilburg 1997).